Neurodiversiteit

Neurodiversiteit en het sociale model van disability

13 oktober 2021 Door NeuroElfje

Wat is neurodiversiteit?

Neurodiversiteit is een parapluterm die betekent: de diversiteit die we hebben in ons brein. Net zoals er verschillen zijn in bijvoorbeeld huidskleur, gender of seksualiteit, zijn er variaties in onze breinen. Dat is wat neurodiversiteit is. Iemand met een afwijkend brein heet ook wel neurodivergent, tegenover iemand met een neurotypisch brein.

In de huidige samenleving ziet men deze variaties vaak als stoornissen. Door ze aan te duiden met het woord neurodiversiteit verander je in feite hoe we naar ons brein kijken. Van stoornissen naar variaties, zonder er een waardeoordeel aan toe te kennen.

Onder neurodiversiteit valt alles waarin het brein afwijkt van de norm. Neurotypen zoals autisme, ADHD, Tourette, schizofrenie en dyslexie bijvoorbeeld. Maar ook PTSS, angststoornissen, persoonlijkheids-stoornissen of depressies kunnen je brein en je ervaring van de wereld fundamenteel anders maken. Er is een oneindige variatie aan breinen met sterk uiteenlopende eigenschappen.

Lees ook: Nihâl Esma Altmış over neurodiversiteit, marginalisatie en racisme

Neurodiversiteit vs. het medische model

Om te begrijpen waarom het concept neurodiversiteit in deze samenleving zo revolutionair is, is het belangrijk om uit te leggen hoe de structuren in deze samenleving disability pathologiseren. Dit gebeurt in de breedste zin van het woord, dus ook bij fysiek disabled mensen.

Als we het hebben over mensen met een beperking, dan benaderen we dat vanuit het idee dat de beperking ervoor zorgt dat disabled mensen bepaalde dingen niet of minder goed kunnen doen. Hetzelfde geldt voor mensen met een ‘stoornis’. De hele GGZ-diagnostiek is gebaseerd op in hoeverre jij of je omgeving er last van hebben. De therapie vervolgens zo opgezet met als doel om het ‘probleem’ bij je op te lossen. Dit wordt ook wel het medische model genoemd. Het medische model is waar de hele structuur van onze samenleving op is gebouwd. Want de samenleving is gebouwd voor neurotypische mensen, en iedereen die daar buiten valt is slecht – een stoorzender.

Het medische model heeft zijn limieten. Wat er bijna altijd wordt vergeten is de rol die de omgeving speelt in de beperking.

Van het medische model naar het sociale model

Met het benoemen van ‘stoornissen’ als natuurlijke variaties zonder waardeoordelen wil de neurodiversiteitsbeweging het huidige paradigma over psychische gezondheid veranderen door het om te keren. Beperking is een werkwoord. Onze omgeving beperkt ons, in plaats van andersom.

Neurodiversiteitsactivisten pleiten dan ook om neurodiversiteit holistischer te benaderen: in context tot onze omgeving. Vanuit een sociaal model in plaats van een medisch model. Veel van de dingen die wij zien als beperkingen zijn dat namelijk alleen in relatie tot onze omgeving. Je moet de invloed van de samenleving meenemen als je een compleet beeld wil krijgen van hoe de omgeving ons beperkt. En alleen door onze omgeving toegankelijker te maken, kun je ervoor zorgen dat iedereen kan zijn wie die is.

Dit staat in schril contrast met het medische model wat in de GGZ wordt gebruikt, waarin neurodiversiteit gepathologiseerd is tot een verstoring. Zo leg je eigenlijk de schuld bij de neurodivergente persoon die zich moet aanpassen aan de norm en zich in allerlei bochten moet wringen daarvoor, in plaats van andersom.

Een paar concrete voorbeelden van het effect van sociale marginalisatie

Ervaarde ik minder druk om mijn autisme en ADHD te maskeren? Dan had ik waarschijnlijk geen angststoornis, trauma’s, of depressies gehad. Ook had ik dan waarschijnlijk een hoop overprikkeling, stress en spanning kunnen voorkomen.

Als het kantoor van mijn werk geen felgekleurde muren, radio en andere herrie had gehad en het OV ernaartoe toegankelijker was geweest? Dan had ik geen beperkingen gehad om op kantoor te kunnen werken. En had ik waarschijnlijk voor het thuiswerken al een stabiele baan kunnen vinden.

Als universiteiten en hogescholen betere accommodaties hadden gehad zodat ik niet 3 uur met ADHD in een bedompte collegezaal had moeten zitten? En als wat er gezegd werd in de colleges ook op papier stond, en als de boeken op een gestructureerdere manier waren geschreven en de lessen gestructureerder waren? Dan had ik mijn studie af kunnen maken en geen faalangst gehad. En dan had ik ook niet nog steeds met schuldgevoelens hoeven kampen over dat het me niet lukte.

Marginalisatie en institutioneel validisme

Dit zijn allemaal voorbeelden van hoe de omgeving waar ik in leef ontoegankelijk voor mij is omdat ik neurodivergent ben. Deze dingen zijn niet mijn schuld of een stoornis die opgelost moet worden, maar een voorbeeld van hoe institutioneel validisme in de samenleving mij tegenwerkt. En hoe ik met een paar simpele aanpassingen aan de omgeving gewoon kan doen wat ik wil doen en kan zijn wie ik ben zonder beperkingen.

Als je het omdraait, is er namelijk helemaal geen sprake van een beperking. De beperking zit hem in de marginalisatie die wij ervaren vanuit de maatschappij. Mijn brein is zoals het is. Het is niet beter of slechter dan andere breinen.

Je kan neurodiversiteit en disability niet alleen benaderen vanuit een medisch paradigma als zo’n groot gedeelte eigenlijk te maken heeft met een slecht aangepaste en rigide omgeving. Een omgeving die bedoeld is voor witte, cisgender, heteroseksuele, neurotypische en niet-disabled mensen. Door het te pathologiseren los je het probleem niet op.

Validisme binnen de neurodiversiteitsbeweging

Helaas is er ook marginalisatie te vinden binnen de neurodiversiteitsbeweging. Veel neurodiversiteitsactivisten beschouwen neurodiversiteit als eufemisme voor autisme en ADHD. Daarmee sluit je ook mensen buiten. Ik heb me hier in het verleden ook schuldig aan gemaakt in sommige van mijn blogs. En ook binnen de neurodiversiteitsbeweging zijn er geaccepteerde en meer gestigmatiseerde neurotypen.

Alleen door op te houden met een waardeoordeel toe te kennen aan alle neurotypen, dus ook de meer gemarginaliseerde neurotypen zoals bijvoorbeeld het schizofreniespectrum, DIS/AGDS, het syndroom van Down, epilepsie of Cluster B-persoonlijkheidsstoornissen, komen we met zijn allen verder.

Inmiddels heb ik op mijn blog aanpassingen gedaan om mijn taalgebruik specifieker te maken, maar ook ik heb hierin fouten gemaakt die nog steeds te lezen zijn op mijn instagramaccount.

Neurodiversiteit is ongelooflijk complex, met uiteenlopende eigenschappen en trekken, dus als je het over iets specifieks hebt is het belangrijk om specifiek te zijn in je taalgebruik.

Toegankelijkheid is een recht

Diversiteit en inclusie zijn mooie woorden waar niet alleen activisten, maar ook grote bedrijven kwistig mee strooien. Te vaak vergeet men daarin neurodiversiteit en disability. En dat de validistische structuren in deze maatschappij ervoor zorgen dat neurodivergente en disabled mensen extra hard geraakt worden door alle problemen waar we als maatschappij mee kampen.

Je ziet het in het feit dat ongeveer 80% van het onderzoek naar autisme wereldwijd zich focust op het vinden van genetische oorzaken van autisme en maar 5% daadwerkelijk naar hulpmiddelen gaat. Of in het feit dat 64% van de werkgevers, ondanks een regenboogprofielfoto op LinkedIn tijdens Pride, geen mensen met psychische problemen willen aannemen.

Je ziet het ook in het feit dat afgelopen zomer vrijwel geen enkele demonstratie echt toegankelijk was voor neurodivergente en disabled mensen. En dat daar pas langzaam verandering in komt na maandenlange arbeid van mij en andere antivalidismeactivisten.

Toegankelijkheid is een recht. Een inclusieve samenleving waar niemand in wordt beperkt is een recht.